-
1 thrill
n. beving, siddering--------v. opwindenthrill1[ θril] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beving ⇒ golf van ontroering/opwinding♦voorbeelden:————————thrill22 huiveren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 shrink
n. zielknijper (slang); verschrompeling--------v. krimpen; doen krimpen; terugdeinzen (voor)shrink1————————shrink2〈shrank [ sjrængk], shrunk [ sjrungk]/voornamelijk als bijvoeglijk naamwoord ook shrunken [ sjrungkən]〉1 krimpen ⇒ afnemen, sen♦voorbeelden:shrink at/from a situation • terugschrikken voor een situatieII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen krimpen ⇒ kleiner maken, doen sen♦voorbeelden: -
3 crawl
n. slakkegang; crawl (slag) (betr. zwemmen)--------v. kruipen; zich vernederencrawl1[ kro:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————crawl2〈 werkwoord〉1 kruipen ⇒ sluipen, moeizaam vooruitkomen3 kippenvel hebben ⇒ rillen, huiveren4 kruipen ⇒ kruiperig doen/zijn, slijmen♦voorbeelden:
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский